
Tot Zover
#TeamTotZover: Wil Nieuwstraten
Al 12 jaar werkt Wil in café Roosenburgh, vanaf het prille begin dus. In 2007 opende het café, daarna het museum. Hij was toen een beetje op van dertig jaar journalistiek werk voor het radionieuws van de NOS, en net met vervroegd pensioen: ‘Mijn werkgever zei: begin maar vast om je heen te kijken, of je hierna nog iets gaat doen.’ Via een advertentie in een stadskrantje vond hij het museum en het café: ‘Ik kom al jaren op de begraafplaats, dus ik dacht ik ga eens even kijken of ze mij goed genoeg vinden.’
Interview door Ghislaine de Rond
Nu is Wil de laatst overgeblevene van de eerste lichting: ‘Ik heb veel nieuwe collega’s ingewerkt.. ingewijd zou ik bijna zeggen.’ Sinds kort is hij niet alleen in het café te vinden maar ook in het museum zelf, als suppoost. Het café dreigde afgelopen zomer opgeheven te worden en Wil weet genoeg over het museum dus meldde hij zich aan om extra te helpen. ‘Maar goed, het café is gebleven. Op de een of andere manier werk ik tegenwoordig vaker als suppoost dan in het café’, zegt hij op zijn gebruikelijke nuchtere en nonchalante toon. Het bevalt hem wel. ‘Je hebt op een hele andere manier contact met bezoekers. Mensen komen meestal heel gericht voor een bepaalde tentoonstelling. Ik ben vaak bij tentoonstellingen betrokken geweest omdat directeur Guus of de conservator naar mij toe kwamen. Ze wisten dat ik iets meer dan gemiddeld van de Nederlandse taal wist, door mijn journalistieke werk. Dan kwamen ze vragen of ik naar bepaalde teksten wilde kijken. Catalogus of zaalteksten bijvoorbeeld.’
Werken bij de NOS
Soms mist hij het journalistieke werk nog wel. Vooral het betrokken zijn bij de selectie van het dagelijkse nieuws: ‘Als je zou weten wat er allemaal binnenkomt op zo’n redactie.. Dat is zo veel, daar moet je een selectie uit maken. Daarmee integer proberen te blijven en toch een maatschappelijke invulling geven, door de selectie die je maakt, dat mis ik. Het is een hele verantwoordelijkheid en die draag je gelukkig niet alleen. Maar het was ook heel vermoeiend, vooral omdat je een permanente deadline hebt. Als er iets gebeurt wat heel erg belangrijk is, moet het binnen vijf minuten op teletekst staan en een extra uitzending krijgen op de radio. Daarna ben je alweer bezig met de volgende reguliere uitzending, die een halfuur later alweer is. Het was een manier van leven. Je leeft in het nieuws. Ik woon vlakbij de Dappermarkt. Dan liep ik over de markt om boodschappen te doen en al die marktkooplui hadden de radio aan. Ik hoorde het nieuws, terwijl ik langs liep en dacht “Oh, speelt dat, dan moet ik zorgen dat ik op tijd op mijn werk ben”.’ Ze zagen Wil dan bij wijze van spreken opeens flink de pas erin zetten. ‘Maar ik vond het ook prachtig, hartstikke leuk.’
Bijzondere tentoonstelling: Funeral Train
Funeral Train is Wil het meest bijgebleven. Tijdens deze tentoonstelling waren er foto’s te zien van fotograaf Paul Fusco, die hij nam vanuit de trein met het stoffelijk overschot van Robert F. Kennedy. In de tijd dat Fusco de foto’s nam, was Wil ongeveer achttien. ‘Dat sprak heel erg aan. 1968 is voor mij nog steeds een markeringspunt, ook voor veel van mijn leeftijdsgenoten. Vanwege de flowerpower, popmuziek, Woodstock en het Nederlandse equivalent in Kralingen waar ik ook bij was, en studentenrevoluties in onder andere Parijs en Amsterdam.’ De fotoserie spreekt hem ook aan vanwege het verhaal achter de fotograaf, die van zijn eindredacteur hoorde: “Ga in die trein zitten en maak foto’s” en dat hij toen met een tas vol fotorolletjes de trein in ging en urenlang de mensen langs het spoor heeft zitten te fotograferen. ‘De trein legde stapvoets het traject af. In Amerika was Robert Kennedy eigenlijk nog geliefder dan zijn broer. Voor Amerikaanse begrippen had hij revolutionaire plannen voor sociale voorzieningen enzo, wat Obama heeft geprobeerd door te voeren, daar had hij eind jaren zestig al mee aan de slag gewild. Tijdens Funeral Train waren de foto’s ook voor het eerst buiten Amerika te zien. Een erg goede zet van Guus, dat hij dat geregeld heeft. Het is de drukst bezochte tentoonstelling tot nu toe, de catalogus was niet aan te slepen.’ Lachend zegt Wil dat Guus net in die periode op vakantie ging: ‘De catalogus was keer op keer uitverkocht, dus zijn we gaan noteren wie hem wilden hebben.’ Ook Especially for you, ‘die tentoonstelling over lijkkisten en pin-up modellen’, vond Wil een gouden greep.
Relatie met de dood
‘Ik ben me van heel jongs af aan al bewust geweest van doodgaan en rituelen daaromheen.’ Hij weet nog goed dat hij een jaar of acht was en zijn moeder de telefoon opnam: ‘Ik zag dat ze geschrokken was en later begreep ik dat ze toen had gehoord dat haar moeder was overleden. Toen deed ze de gordijnen dicht van de ramen aan de straatkant, een oud gebruik waardoor men wist: “Hier is een sterfgeval”. Mede door het radiowerk ben ik alles gaan bestuderen wat ik voor mijn voeten kreeg. Er zijn ook rouwrituelen geweest waarbij mensen wiens familielid was gestorven een doek voor de spiegels hingen. Dat vond ik ook zo’n mooi gebaar. Die rituelen geven steun, zeker in zo’n eerste fase van rouwverwerking.’
Het open kistje
Het meest opvallende wat Wil heeft meegemaakt tijdens zijn werk in het café, is iets wat zijn collega meemaakte en aan hem vertelde: ‘Ik heb het niet zelf meegemaakt maar een hele tijd geleden zaten in de nabestaandenkamer in het café mensen om een graf uit te zoeken voor hun kindje. Die zou nog dezelfde dag begraven worden. Daarom hadden ze het kindje in een kistje bij zich. Dat stond daar op tafel. Zoals gebruikelijk kwam de functionaris van De Nieuwe Ooster die de grafuitgifte deed, aan de mensen achter de bar vragen of ze koffie of thee wilden brengen. Degene die het bracht klopte op de deur en werd vervolgens onverhoeds geconfronteerd met het open kistje met een dood kindje erin, op de tafel waar zij de kopjes naast moest zetten. Later is afgesproken dat zoiets nooit meer mag gebeuren zonder van tevoren even te waarschuwen.’
Eén grote familie
Het leukste wat hij hier meemaakte, gebeurde tijdens een personeelsbijeenkomst: ‘Een medewerker van De Nieuwe Ooster begroette alle collega’s, ze omhelsde en kuste ze. Toen kwam ze bij mij en zei ze: “Nou, jij hoort ook bij de familie” en omhelsde ze mij ook. Dat vind ik het meest ontroerende en zo voelt het ook voor mij, het is hier een tamelijk hechtte gemeenschap. Dat komt natuurlijk ook door de plek. Je staat hier toch met z’n allen op een dodenakker te werken. Er zijn ook café bezoekers die hier al jaren elke dag komen, om het graf van hun echtgenoot te bezoeken bijvoorbeeld. Dat maak je ook allemaal mee. Het is een mooie plek, ik kom hier met plezier.’