
Tot Zover
Carin en de Chinese afhaalmaaltijd
Mijn vader kon erg van het leven genieten. Hij was een lekkerbek. Uit eten gingen mijn ouders bijna nooit, maar als er Chinees gehaald werd dan was dat een feestje.
Hij was een rustige man, altijd bezig. Ook een warme man. Als iets hem ontroerde dan liet hij z'n tranen de vrije loop. En hij had altijd een rozenkrans op zak. Als hij een moeilijk gesprek had, dan putte hij daar troost uit.
Toen hij vermoedde dat zijn leven binnenkort zou gaan eindigen – hij had al langer hartproblemen - vertrouwde hij op de pastoor van vroeger: diens ziel zou hem naar het hiernamaals helpen. En dat heeft die pastoor op een geweldige manier gedaan.
Op mijn vaders sterfdag hielpen mijn vriend en ik hem in de tuin. Daarna gingen we dan meestal naar de plaatselijke snackbar voor een patatje met een bamischijf, wat hij heerlijk vond. De snackbar was die dag dicht, dus werd het Chinees.
Hij haalde de babi pangang, zijn favoriet, zelf op met de auto. Het zou zijn laatste avondmaal zijn. Hij dronk er een bruin biertje bij. Zijn laatste hap kostte moeite, wat niets voor hem was. Hij at juist altijd alle restjes op. Na t eten ging hij naar de wc. Bij terugkeer zette hij zich in zijn relaxstoel en deed vredig zijn ogen dicht. Mijn moeder heeft nog met geneeskrachtig water over zijn haar gestreken.
Als ik naar de eetstokjes kijk denk ik: hij heeft een zalige dood gehad.