Tot Zover
1100 tot 1860 - Begraven in en om kerken
De kerken die tijdens de kerstening van Nederland werden gesticht, trokken ook het begraven naar zich toe. Het terrein rondom werd daarvoor geschikt gemaakt en waar in de kerk heiligenrelieken werden opgenomen, werd er gaandeweg ook begraven in de kerk zelf (ad sanctos).
Dit was in eerste instantie vooral voorbehouden aan geestelijkheid en adel. Hoe groter kerken in de loop der tijd werden, des te meer ruimte er was om te begraven, ook voor de gegoede burgerij en gewone bevolking. Begraven werd er in natuurstenen of gemetselde sarcofagen, kisten of enkel in een lijkwade. Onder de kerkvloer danwel in grafkelders. Wanneer de graven moesten worden geruimd, bijvoorbeeld vanwege ruimtegebrek, dan werden de resten verzameld in putten en kelders rond de kerk of in het ossuarium, een knekelhuis op het hof van de kerk.
In 1829 werd het begraven in de kerk verboden. Tegenwoordig is begraven in de kerk alleen nog toegestaan voor de leden van het Huis Oranje-Nassau in de Nieuwe Kerk in Delft.
Dit is venster 10 uit de Canon van het Nederlands funerair erfgoed. Een uitgebreide omschrijving vind je in de publicatie Canon van het Nederlands funerair erfgoed (Stichting Dodenakkers, 2020).